Voi che ascoltate in rime sparse il suono
Di quei sospiri ond'io nudriva il core
In sul mio primo giovenile errore
Quand'era in parte altr'uom da quel ch'i' sono:
Del vario stile, in ch'io piango e ragiono,
Fra le vane speranze e 'l van dolore,
Ove sia chi per prova intenda amore,
Spero trovar pietà, non che perdono.
Ma ben veggio or sì come al popol tutto
Favola fui gran tempo, onde sovente
Di me medesmo meco mi vergogno;
E del mio vaneggiar vergogna è 'l frutto
E 'l pentersi, e 'l conoscer chiaramente
Che quanto piace al mondo è breve sogno.
Francesco Petrarca 1304 - 1374
Sonnet 1 van de Canzoniere
U, die in verspreide rijmen het geluid horen
van die zuchten, waar ik mijn hart mee voedde,
om mijn eerste jeugdige dwaling,
toen ik deels een andere man was, dan ik nu ben:
voor de wisselende stijl, waarin ik ween en spreek
over mijn vergeefse hoop en mijn vergeefs verdriet;
onder u, die uit ervaring de liefde begrijpen,
hoop ik medeleven te vinden, zo niet vergiffenis.
Maar ik zie goed hoe of voor alle mensen
ik lange tijd de risee geweest ben,
waar ik mij vaak bij mijzelf om schaam;
en van mijn stamelen is schaamte de vrucht
en zelfberouw en het heldere besef:
wat de wereld zozeer bevalt, is maar een korte waan.