1 De Dao die benoemd wordt, is niet de eeuwige Dao. 2 Namen kunnen benoemen, maar het zijn geen eeuwige namen. 3 Als er geen namen zijn,* de oorsprong van hemel en aarde. 4 Als er wel namen zijn,* de moeder der tienduizend dingen. 5 Als je constant zonder begeerten bent, zie je hem in zijn subtiele aard. 6 Maar als je constant begeerten hebt, zie je alleen wat je zoekt en verlangt. 7 Deze twee zijn één, in hun manifestatie hebben ze verschillende namen. 8 Het feit dat ze één zijn heet 'verborgen'. 9 Nog verborgener dan verborgen is de poort tot al wat subtiel is.
* [toont Dao zich als]
Daodejing, eerste aforisme
Lǎozĭ 老子 (Laotse), 5e eeuw BCE
vertaling Woei-Lien Chong